
Op vrijdag 11 april organiseerde IVN Zuid-Kennemerland een natuurexcursie op het strand van IJmuiden, waarbij blinden en slechtzienden het strand en de jonge duinen met verschillende zintuigen konden ervaren. Hieronder lees je mijn impressie van de dag.
Aankomst
Omdat ik in mijn eentje zelfstandig naar de locatie reis met het openbaar vervoer, neem ik mijn blindengeleidehond Tarka vandaag mee. Om iets voor half elf komen we met de bus aan bij bushalte IJmuiden Strand. Daar staan inmiddels al een paar mensen te wachten. Al snel arriveren de natuurgidsen. Er is een korte inleiding, waarin wordt verteld dat er een journaliste bij is vandaag van een plaatselijke krant. Daarna wordt de groep in tweeën gesplitst. De mensen in ons groepje stellen zich kort voor. Onze groep wordt begeleid door drie mensen van IVN en er is een slechtziende vrouw met een vriendin als begeleider mee.
In totaal hadden tien deelnemers zich voor vandaag opgegeven. Helaas zijn er een paar verlaat. De bus komt maar eens per uur dus op hen wachten is geen optie. In colonne vertrekken we daarom richting strandtent Makay voor een korte plasstop. De zon schijnt en het is lekker weer.
Waar zijn we?
Zodra onze groep weer bijeen is, vraagt gids Simone ons aan de rand van het strand in het zand te komen staan en stil te zijn. We horen de golven in de verte en vogels en geluiden van het terras, voelen de wind op onze huid en nemen de rust van het strand in ons op. Tarka vindt de stilte maar niets en piept en kreunt. Ze wil over het strand rennen. Ik wil haar hier niet loslaten, omdat we naast de strandtent staan en ik bang ben dat madam het terras gaat afschooien naar voedsel.
Simone vertelt dat het strand heel breed is, bijna 400 meter. Het verbaast me, omdat ik de zee duidelijk hoor.
Ze legt uit dat je vanaf hier de pier van IJmuiden ziet die een paar kilometer de Noordzee in steekt. De pier wordt de Zuidpier genoemd en is een lange dam van beton en steen. Hij is populair bij vissers, wandelaars en vogelspotters. Vanaf de pier heb je een weids uitzicht over zee, het strand, en de contouren van de havenindustrie in de verte. Bij ruig weer beukt de zee tegen de blokken en wordt de pier soms afgesloten voor de veiligheid.
Vlak bij het strand ligt het Noordzeekanaal, een belangrijke scheepvaartroute die Amsterdam met de Noordzee verbindt. Gigantische zeeschepen varen hier dagelijks in en uit de haven.
Zand
Simone vraagt ons wat zand is en waar het vandaan komt. Ze legt het uit: ‘Zand ontstaat door het afbrokkelen en afslijten van gesteente, een proces dat miljoenen jaren kan duren. Grote stukken gesteente worden door weer en wind afgebroken.’ Ik herinner me dit van de aardrijkskundeles. Je noemt dat verwering.
‘De kleine brokjes gesteente,’ vertelt Simone verder, ‘worden door rivieren, wind of gletsjers meegenomen. Onderweg botsen ze tegen andere stenen, waardoor ze steeds kleiner en ronder worden. Uiteindelijk komen de zandkorrels terecht in zeeën, rivieren, woestijnen of op stranden. Daar blijven ze liggen als zand.
Zand bestaat meestal vooral uit kwarts, omdat dat een hard en slijtvast mineraal is. Het uiterlijk en de kleur van zand verschilt per plek, afhankelijk van het oorspronkelijke gesteente.’
Ze vraagt ons op onze knieën te gaan zitten en het zand van het strand te voelen. ‘Wat voelen jullie?’ vraagt ze. Het is zeer fijn en zacht zand. Het is droog, grof en licht van kleur. Ze haalt vervolgens een zakje zand tevoorschijn dat ze vanmorgen heeft verzameld aan de vloedlijn. Ze deelt het uit. Het voelt anders. Het is vochtig en lijkt compacter. Ik weet dat het door het vocht wat donker lijkt. Als laatste deelt ze rivierzand uit. Het zand is hoekiger, harder en klontachtiger. Het is volgens Simone erg geschikt om zandsculpturen mee te maken, omdat het goed aan elkaar blijft plakken.
Eikapsels en zeeschuim
We gaan het strand verkennen. Tarka kan nu los. Zodra ik haar belletje heb vastgemaakt aan haar halsband, schiet ze er vandoor om overal en nergens te snuffelen. Ik mag een van de gidsen een arm geven. Na zo een honderd meter stoppen we voor een korte uitleg.
Simone geeft hier het stokje door aan gids Audrey. Simone gaat in de tussentijd de laatkomers ophalen.
Eikapsel van een rog
Alle gidsen hebben een koffer mee, waarin strandvondsten zitten. Audrey geeft ons allemaal een eikapsel van een rog in de hand. Ze vertelt dat de rog een vissensoort is die is verwant aan haaien. Langs de Nederlandse kust komen verschillende soorten roggen voor. Ze leggen eikapsels. Het is een stevig, leerachtig, rechthoekig ‘zakje’ met aan elke hoek een dunne, gekrulde uitloper waarmee het kapsel zich kan vasthaken aan bijv. wieren of stenen op de zeebodem. Binnenin het eikapsel ontwikkelt zich één jong. Het eikapsel beschermt het embryo tegen roofdieren en stroming. Zodra het is volgroeid, kruipt de jonge rog eruit, waarna het lege eikapsel aanspoelt op het strand. Ik heb zo een eikapsel nooit eerder gezien.
Audrey geeft ons een zakje om de strandvondsten in te doen om ze straks mee naar huis te kunnen nemen.
Eikapsel van een hondshaai
Het volgende voorwerp dat ik voorzichtig op mijn hand gelegd krijg is het eikapsel van een hondshaai. Audrey vertelt dat ook de hondshaai geboren wordt uit een taai, leerachtig eikapsel. Het is langwerpiger dan dat van de rog en leerachtig bruin van kleur, met gekrulde dunne uitsteeksels aan de uiteinden die helpen het eitje vast te haken tussen wieren of stenen. De haakjes lijken iets minder hoekig dan die van het eikapsel van de rog.
Eikapsel van de wulk
Audrey deelt een derde eikapsel uit, eentje van de wulk. Het is zo groot als een pingpongbal en bestaat uit kleine op elkaar gestapelde bolletjes. Het weegt bijna niets. Ook dit heb ik nooit eerder gezien.
Audrey vertelt dat de wulk een zeeslak is en dat ze eikapsels leggen in groepjes, die een beetje lijken op kleine, gele bolletjes. Zo een groepje ziet eruit als een sponsachtig trosje of een klompje bubbels. In elk kapsel ontwikkelt zich één jong. Na een tijdje komen de kleine wulkjes eruit, al helemaal voorzien van hun mini-schelp.
Zeeschuim
De koffer is nog lang niet leeg. We krijgen nu allemaal een stuk zeeschuim. Ik snapte die naam nooit. Audrey vertelt het droevige verhaal achter dit bijzondere dier. ‘Wat wij op het strand vinden en ‘zeeschuim’ noemen, is eigenlijk het exoskelet van een zeekat — een soort inktvis die in de Noordzee leeft,’ legt ze uit. ‘Het drijft op zee en spoelt aan. Mensen gebruiken het bijv. als kalkbron voor vogels zoals parkieten, die eraan knagen.’
‘Het mannetje houdt van het vrouwtje en streelt haar. Hij blijft bij haar tijdens het eieren leggen. Het vrouwtje zet eieren af op stenen, planten of andere harde ondergronden. De eieren (ook wel ‘zeekatdruiven’ genoemd) lijken op kleine zwarte of bruine bolletjes. Na het afzetten van de eieren sterft het vrouwtje. Het mannetje sterft maanden later. Hun zachte lichaam vergaat snel. Het zeekattenbot blijft over — en dat is dus wat wij als ‘zeeschuim’ op het strand vinden.’
Dat is best zielig. Het enige doel in het leven van een vrouwtjes zeekat is dus eieren leggen.
Slakken
We lopen een stukje door, waarna Audrey de koffer weer opent. We krijgen nu slakkenhuizen te voelen. Tarka heeft inmiddels een geleidehond van de andere groep gevonden om mee te spelen en rent samen met de herder heen en weer over het strand.
De wulk
Het eerste slakkenhuis is van de wulk, waarvan we net het eikapsel zagen. Ik verbaas me over de grootte van het huis. Ik wist niet dat slakken zo groot konden worden!
Het is een dikke, spiraalvormige schelp. Dit slakkenhuis is leeg. Ze zijn meestal wit, grijs of geelbruin van kleur. De schelp wordt zo’n 10 cm lang en heeft ribbeltjes of oneffenheden. Ik ken dit type wel. Ik dacht altijd dat het een schelp was. De wulk werd vroeger volgens mij gegeten.
‘De wulk is de grootste slak in de Noordzee,’ vertelt Audrey. ‘Aan de binnenkant van de schelp zit het weekdier zelf, met een zachte voet, een kop met tastarmen, en een raspachtige tong. Het is een roofslak die zich voedt met o.a. schelpdieren. Met zijn tong vol kleine tandjes (de radula) en een soort zuur raspt hij gaatjes in de schelp van de prooi, waarna hij het zachte dier eruit zuigt.’
Dat is dus niet echt een lief slakje.
De tepelhoren
Het tweede slakkenhuis dat we voelen, is dat van de tepelhoren. Die kende ik nog niet. Het huisje is een stuk kleiner dan dat van de wulk. Audrey vertelt dat de tepelhoren een soort zeeslak is die opvalt door zijn mooie, spiraalvormige schelp, die een beetje lijkt op een tepel of een spitse hoorn, vandaar de naam tepelhoren. De schelp is meestal kegelvormig en draait in een strakke spiraal omhoog. Aan de bovenkant zit een duidelijk spits puntje. De tepelhoren leeft in de zee, vooral in ondiepe wateren in zandige of slikkige bodems. Hij graaft zich daar half in het zand, op zoek naar eten. In de schelp woont het zachte lichaam van de slak, en als het gevaarlijk wordt, trekt hij zich terug in zijn huisje. De schelp groeit mee terwijl de slak groter wordt. Af en toe worden lege schelpen van de tepelhoren door andere dieren, zoals heremietkreeften, gebruikt als huis.
Ook hij is een roofslak. Hij klemt zich vast aan schelpdieren, o.a. kokkels en scheidt zuur uit om een gat te maken in de schelp. Ik wist nooit waarom die gaatjes soms in schelpen zaten.
Gevlochten fuikhoren
Er leven blijkbaar meer soorten slakken in de zee. Audrey geeft ons allemaal een huisje van de gevlochten fuikhoren. Het huisje is kleiner dan dat van de tepelhoren.
Wat meteen opvalt is het prachtige huis met een gedraaide, spiraalvormige schelp, met een soort vlechtachtig patroon. Hij loopt uit in een punt, net als een hoorn. Het huis is stevig, meestal bruin of grijsachtig van kleur. De slak gebruikt zijn huis ter bescherming. Als hij zich bedreigd voelt, trekt hij zich terug in zijn huis. De opening kan hij afsluiten met een soort dekseltje dat hij met zich meedraagt. Ook hij is een roofslak.
Schelpen
We lopen nog een klein stukje, waarna de koffer met strandvondsten weer opengaat. Audrey laat ons nu schelpen zien. Ze legt uit dat schelpen bestaan uit meerdere lagen:
- Periostracum (buitenste laag): Dunne, hoornachtige laag, die bestaat uit een eiwit genaamd conchioline. Deze laag beschermt de onderliggende lagen tegen zuren, schimmels en andere invloeden van buitenaf.
- Prismatische laag (middelste laag): Prismavormige kristallen van calciumcarbonaat (meestal in de vorm van calciet), wat de schelp zijn stevigheid geeft.
- Parelmoerlaag (binnenste laag): Dunne laagjes aragoniet (een andere vorm van calciumcarbonaat) en eiwitten. De laag zorgt voor de glanzende, iriserende binnenkant van sommige schelpen.
Niet alle schelpen hebben alle lagen even dik of zichtbaar – dat verschilt per soort weekdier.
De kokkel
We beginnen met voor mij de meest bekende schelp: die van de kokkel. De kokkel is een schelpdier dat voorkomt in ondiepe kustwateren, vooral in de Noordzee en Waddenzee. Hij leeft ingegraven in het zand of slib en filtert plankton uit het water om zich te voeden. Kokkels worden gegeten.
De schelp is waaiervormig en meestal symmetrisch. Hij heeft duidelijke, dikke ribben die van de top naar de rand lopen. De kleur varieert van wit tot crème, soms met bruine of grijze vlekjes. Weekdieren zoals de kokkel bestaan uit twee schelpen die op elkaar liggen en in de holte ertussen zit het weekdier. Om het weekdier heen zit een mantel, een soort vlies. De twee helften van de schelp passen precies op elkaar en sluiten stevig als de kokkel zich terugtrekt. De schelpen hebben sluitspieren, waarmee de kokkel de schelp kan openen en sluiten. De schelp beschermt de kokkel tegen roofdieren en uitdroging bij laag water.
De venusschelp
We krijgen nu een kleinere schelp. De venusschelp is een schelpdier dat lijkt op de kokkel. Ze leeft ingegraven in zand of slib.
De schelp van de venusschelp is meestal vrij rond tot ovaal van vorm en is gladder dan die van de kokkel. In plaats van dikke ribben heeft de venusschelp fijne lijntjes of een patroon van ribbels die als concentrische cirkels lopen. Ze kan mooi getekend zijn met geel, bruin, grijs of paarsachtige tinten.
De twee helften sluiten goed en zijn dik en stevig.
Venusschelpen worden gegeten. Net als kokkels zijn venusschelpen filtervoeders: ze zuigen water in waar ze plankton en voedingsstoffen uithalen.
Het zaagje
De volgende schelp is kleiner. Audrey vraagt of we weten waarom dit schelpje zaagje wordt genoemd. Iemand heeft het al snel door; een van de kanten is net zo gekarteld als de tanden van een zaag.
De schelp van een zaagje is rond tot ovaal van vorm en zo’n 1 tot 2,5 cm groot. Ze zijn wit tot crème van kleur, zo nu en dan met een gelige of grijzigbruine tint en hebben fijne lijnen of groeiribbels over de schelp. Ook zij zijn filtereters.
Het nonnetje
Audrey geeft ons een kleiner schelpje of eigenlijk zijn het er twee aan elkaar. Dit is volgens haar de soort die je het vaakst als geheel aantreft, dus met beide kleppen van het weekdier.
De schelp van het nonnetje is driehoekig tot ovaal van vorm en licht van kleur (meestal pastelkleuren)). De schelp is glad met fijne groeilijnen, niet zo ribbelig of getand als sommige andere schelpen. Nonnetjes hebben extreem sterke sluitspieren. Audrey vertelt lachend: ‘Vroeger hadden vissers in hun netten vaak nonnetjes als bijvangst. Ze aten ze als lunch. Er werd gezegd… Met je tong krijg je een nonnetje niet open.’
Ze legt uit dat nonnetjes zeer seksueel actief zijn bij een zee temperatuur van acht graden. De zee is dan helemaal troebel van alle eicellen en zaadcellen van de nonnetjes, die ze uit hun schelp spuiten.
Het muiltje
De laatste schelp die Audrey voor ons heeft is het muiltje. Het is een weekdier dat behoort tot de huisjesslakken, dus het heeft geen twee kleppen zoals het nonnetje of zaagje.
Het heeft de vorm van een klein muiltje of pantoffeltje, vandaar de naam. Het is aan de onderkant vrij vlak met een soort inwendig ‘plaatje’, dat doet denken aan een zool en is aan de bovenkant gewelfd of bol, met een ondiepe spiraal. Ze zijn meestal wit tot lichtgrijs, soms met geelbruine of paarse tinten en worden ca. 2 tot 4 cm lang.
Het muiltje is een slak, en leeft in een kalkachtig huisje dat het dier zelf aanmaakt. Ze leven in stapeltjes op elkaar, af en toe met vijf of zes tegelijk. Het onderste dier is vrouwelijk, en de dieren daarboven zijn mannelijk. Als een mannetje groter wordt of als de vrouwtjes sterven, verandert het mannetje van geslacht en wordt zelf een vrouwtje. Dit heet geslachtsverandering.
Muiltjes hechten zich vast aan harde ondergrond, zoals stenen, oesters of andere schelpen, en blijven daar hun hele leven zitten.
De zee proeven
Inmiddels zijn de laatkomers bij onze groep aangesloten. We lopen samen door naar de vloedlijn. We moeten wachten op een strandzeiler die in een karretje met een zeil heen en weer rijdt langs de waterlijn. Ik hoor zijn zeil klapperen en het gebons van de wielen over het harde zand. Dit strand staat bekend om de stevige wind, wat fantastisch is voor dit soort sporten.
Een groot deel van de groep wil even het zeewater proeven of met de blote voeten de zee in. Ondanks dat vandaag de zon schijnt, staat aan de vloedlijn een aardige koude wind. Ik rits mijn jas dicht en sla het onderdeel over. Mij te koud. Tarka rent wel enthousiast mee en duikt de zee in. Een van de laatkomers heeft ook een geleidehond en die voegt zich al snel bij het gespetter. Het is inmiddels 12.10 uur en ik vraag me af wat we hierna gaan doen.
Duinplanten
We lopen weer terug het strand op. Bij de jonge duinen stoppen we voor uitleg over duinplanten. Hier komen we samen met de andere groep. De wind is hier een stuk milder en mijn jas gaat weer open.
Wilfred, de gids van de andere groep, heeft op het strand een metaalslak gevonden. Hij laat hem de deelnemers voelen. En nee, het is géén dier, maar een restproduct uit de metaalindustrie. Het woord ‘slak’ verwijst naar het gesmolten afval dat overblijft na het smelten van metalen, zoals ijzer. Hierbij wordt het metaal gescheiden van onzuiverheden, zoals zand, klei en steenkoolresten. De onzuiverheden vormen een gesmolten massa boven op het vloeibare metaal: dat is de slak. Wanneer het afkoelt, stolt het tot een steenachtig materiaal. Het is grijs, zwart, donkergroen of blauwachtig, soms met een glanzend of glasachtig oppervlak. Deze metaalslak is ruw.
Biestarwe
Een van de gidsen laat ons een plant zien die biestarwe heet. Het is grasachtig en heeft harde, stijve bladeren. De bladeren zijn grijsachtig groen en voelen ruw aan. De plant heeft opvallende bloeiaren (een soort graspluimen) die rechtop staan. In bloei krijgen de aren een paarse tot bruinige kleur. De plant wordt ca. 50 cm hoog.
De dikke halmen kunnen goed tegen droge en zoute omstandigheden. Het groeit goed op arme, kalkrijke zandgrond. De bladeren hebben een waslaagje en rollen zich op bij droogte om verdamping tegen te gaan. De wortels zijn diep en sterk, waardoor biestarwe meehelpt het duin vast te houden. Biestarwe staat onderaan een duin.
Helmgras
Hoger op hetzelfde duin vinden we helmgras. Hiervan heb ik wel eens gehoord. Het speelt een belangrijke rol in het vasthouden van zand en het vormen van duinen. Zonder helmgras zouden de duinen sneller wegwaaien!
Het is een hoog, stevig gras dat ca. 1 meter hoog wordt. De bladeren zijn lang, smal en grijsgroen. De stengels staan rechtop met boven in een lange aar, die lijkt op een slanke pluim. Het gras voelt wat ruw/ stug aan, en kan goed tegen wind en zand.
Het heeft lange wortels die zich ondergronds uitbreiden, die wel vier meter lang worden, hiermee zoekt het zoet water. De wortels helpen bij het binden van het zand en helpen zo nieuwe duinen vormen. Het is vaak de eerste plant die een kaal zandduin koloniseert. Zonder helmgras zouden de duinen niet kunnen blijven bestaan. Daarom wordt het gebruikt bij het aanleggen van nieuwe duinen.
Zeeraket
Sommige planten zijn eetbaar. Wie wil, kan blaadjes proeven van zeeraket. Een plant waarvan ik nooit heb gehoord. Ik twijfel even of ik het blaadje in mijn mond wil steken. Honden rennen overal rond en plassen op het strand. Misschien wel over deze plant. Toch waag ik de gok. De plant smaakt vooral erg zout.
Zeeraket is een echte overlever, want hij groeit op plekken waar bijna niets anders durft te groeien: in droog zand, met veel zon, wind en zout. Het is een pionierplant: een van de eerste planten die op kale zandgrond verschijnt. Het is een laagblijvende plant met dikke, vlezige bladeren waarin hij vocht kan opslaan. De bladeren zijn blauwgroen tot grijsgroen en een beetje glanzend. In de zomer bloeit hij met lichtpaarse tot lila bloemen met vier blaadjes – een beetje zoals bloemen van kool of radijs. Na de bloei ontstaan ronde zaaddoosjes die lijken op kleine raketjes. De wortels zijn diep en stevig, zodat hij niet wegwaait of verdroogt.
Zeepostelein
Een andere eetbare plant is zeepostelein. Ook hiervan proeven we een paar blaadjes. Het heeft een frisse, licht zoute smaak met een beetje een citrusachtige ondertoon. Ik vind hem iets zurigs hebben.
Het groeit vooral langs de kust, op zandige of ziltige plekken zoals duinen en stranden. Het kan goed tegen zout. Het is een vetplant met dikke, vlezige blaadjes en kleine witte vierbladerige bloemetjes. De blaadjes zijn glanzend en frisgroen, en de plant groeit laag bij de grond in dichte matten.
Het werd vroeger gegeten door zeelieden om scheurbuik tegen te gaan, vanwege het hoge vitamine C-gehalte.
Zeemelkdistel
We voelen de zeemelkdistel. De bladeren zijn stevig en langwerpig, donkergroen van kleur en hebben scherpe bochtige tanden en een soort waslaagje. Ze krijgen gele bloemen in schermvormige trossen, die lijken op paardenbloemen. De plant bevat wit melksap als je de stengel breekt.
Zeewolfsmelk
De gidsen vragen of we terug willen naar de strandtent of dat we een klein extra stukje door de duinen willen lopen, waarbij we misschien andere planten tegenkomen. Iedereen kiest voor het laatste. Tarka is inmiddels aardig moe. Zodra de groep stilstaat, gaat ze liggen.
Een gids wijst ons op zeewolfsmelk. Het is een plant die van nature voorkomt langs zandige kusten. De plant wordt zo’n 10 tot 50 cm hoog en heeft dikke, rechtopstaande stengels die soms roodachtig zijn. De plant heeft kleine, vlezige, blauwgroene bladeren die dicht op elkaar zitten langs de stengel. De bladeren zijn ovaal tot langwerpig van vorm en de bloemen zijn klein en geelachtig en zitten in compacte schermvormige trossen aan het uiteinde van de stengel. Ook deze plant bevat wit melksap dat uit de plant komt als je haar beschadigt. Het sap is giftig en kan irriterend zijn voor huid en ogen.
De plant is goed bestand tegen droogte en zout en komt daarom voor op plekken waar andere planten het moeilijk hebben.
Zeealsem
De laatste plant die we voelen is zeealsem. Het is een zilte plantensoort die vooral voorkomt in kustgebieden. Hij wordt meestal 30 tot 60 cm hoog. De stengels zijn opgaand en vertakken en ze zijn een beetje houtachtig aan de basis. De bladeren zijn grijs tot zilverachtig groen en de lijnen zijn diep ingesneden. De bladeren hebben een viltachtige beharing, die de plant zijn zilvergrijze kleur geeft. De bloemen zijn klein en hebben geelgroene bloemhoofdjes in pluimvormige trossen. De plant heeft een sterk aromatische geur.
Extra les
Rond 13.15 uur zijn we weer terug bij de strandtent. Simone neemt de laatkomers mee naar een aparte tafel om hen de strandvondsten te laten zien die zij gemist hebben. Mijn vriendin Hedda zit ook in het groepje dus ik sluit bij hen aan. Het kan nooit kwaad dingen dubbel te horen. De verschillende slakken, het zeeschuim en diverse schelpen passeren weer de revue. Er zitten een paar nieuwe dingen voor mij bij. Zo hoor ik dat schelpen groeilijnen hebben. Met kalk maakt hij een nieuwe laag aan. Bij kou en weinig voedsel groeit hij langzaam en bij warmte en veel voedsel groeit hij snel.
De otterschelp
Simone geeft iedereen een otterschelp. De naam doet denken aan het dier de otter, maar er is geen relatie. Het was een foutje bij de benaming. Twee letters werden verkeerd opgeschreven.
Het is een grote, opvallende schelpensoort. Hij kan 15 cm lang worden. Hij is langwerpig-ovaal met afgeronde uiteinden; een beetje als een dikke, gladde boon of pinda. De buitenkant is lichtbruin tot grijsachtig wit, met fijne groeilijntjes en de binnenkant is glanzend wit tot lichtpaars. De schelp heeft een glad oppervlak, zonder ribbels of scherpe randen.
Waterpokken of zeepokken
Als laatste geeft Simone een schelp door waarop troep vastzit. Dit zijn waterpokken. Het is een parasiet of zeedier dat zich vasthecht op harde oppervlakken, waaronder schelpen. Ze zijn meestal een paar millimeter groot. De buitenkant is hard en kalkachtig met aan de binnenkant een levend diertje dat kleine pootjes uitsteekt om plankton uit het water te filteren. Ze hebben een lange piemel van acht keer zo lang als de pok zelf is.
Afronding
Dan is de natuurles op het strand echt over. We genieten van de heerlijk warme zon op het terras. Het is zo warm dat ik mijn jas uitdoe. Tarka slobbert dorstig drie bakjes water leeg. Wij hebben allemaal trek en eten een welverdiende lunch. Simone geeft mij en Hedda na het eten een lift naar station Haarlem, waar ik moe maar voldaan op de trein stap. In de trein lees ik de uitnodiging nog eens door. Daarin staat iets over wenteltrapjes. Daarover hebben we het niet gehad. Google is mijn vrind. Wenteltrapjes schijnen kleine, spiraalvormige schelpjes te zijn van een slak. Ze hebben een sierlijke vorm, die doet denken aan een wenteltrap. Ze zijn spiraalvormig en hoog, als een klein torentje. Ze zijn tussen de 1 en 4 cm groot en ze zijn wit, roomkleurig of lichtbruin. De schelp heeft duidelijke “treden” — verdikte ribben of richels die horizontaal over de windingen lopen. Ze zijn licht, fragiel en hol — als je er eentje in je hand hebt, voelt het kwetsbaar aan. De beschrijving maakt me nieuwsgierig. Een goede reden om nog eens mee te gaan met zo een excursie.
Wat vond ik ervan?
Ik vond de natuurwandeling ontzettend boeiend. Een half jaar geleden organiseerden ze iets vergelijkbaars over bomen — helaas moest ik dat toen missen. Des te blijer was ik dat ik er dit keer wél bij kon zijn. Ik heb een grote interesse in de natuur, en de excursie heeft me weer nieuwe dingen geleerd.
Wist jij dat er op het strand zoveel verschillende soorten schelpen en slakkenhuizen te vinden zijn? Ik had geen idee! Het was fascinerend om ze te voelen en de verhalen erbij te horen.
De organisatie was trouwens top. De startplaats bij de bushalte was handig gekozen, en er waren genoeg vrijwilligers aanwezig om alles soepel te laten verlopen. Wat ik vooral waardeerde, was dat iedereen een eigen voelobject kreeg. Dat lijkt misschien iets kleins, maar het maakt echt een groot verschil. Je hoeft niet op elkaar te wachten en kunt alles rustig op je eigen tempo ontdekken.
De verhalen over de dieren en planten waren levendig en informatief — je hangt gewoon aan hun lippen. Zodra weer zo’n activiteit georganiseerd wordt, ben ik er zeker weer bij!
Meer weten?
Wil je meer weten over IVN Zuid-Kennemerland of wil je eens mee met een door hen georganiseerde toegankelijke natuurexcursie? Houd dan hun website in de gaten. Klik hier om naar hun website te gaan.
Nooit meer een Tikje Anders blog missen?
Volg Tikje Anders op social media en mis geen enkele blogupdate. Je vindt me op Facebook, Instagram en LinkedIn!
Wil je een seintje krijgen als er een nieuwe blogpost is? Vul dan je e-mailadres in onderaan deze pagina en klik op ‘Abonneren’ om updates rechtstreeks in je mailbox te ontvangen.