Impressie > Excursie Archeologiemuseum Huis van Hilde met Stichting KUBES (Juni 2025)

Foto van de buitenkant van Archeologiemuseum Huis van Hilde in Castricum. Het gebouw heeft een moderne architectuur met een opvallend schuin dak en grote glazen raampartijen aan de voorkant. De entree is duidelijk zichtbaar met de naam van het museum op de gevel. Op de voorgrond zijn oranje bloemen te zien die in volle bloei staan. De omgeving van het museum is zeer groen met bomen en natuurlijke vegetatie op de achtergrond. Er is ook een informatiebord/reclamebord zichtbaar naast het gebouw. Er is ook een vlag zichtbaar bij het gebouw. Het parkeerterrein is gedeeltelijk zichtbaar en het hele tafereel straalt een verzorgde en professionele uitstraling uit. Het is een zonnige dag met een helderblauwe lucht.

Deel dit bericht met je netwerk!

In de nieuwsbrief van Stichting KUBES las ik dat er een excursie werd georganiseerd naar Archeologiemuseum Huis van Hilde, het archeologisch centrum van Noord-Holland. Dit museum stond al een tijd op mijn bucketlist, dus ik gaf me meteen op. Hieronder lees je mijn impressie van de excursie op woensdag 18 juni 2025.

Ontvangst

Om 11.00 uur word ik, samen met mijn blindengeleidehond Tarka, verwacht bij de uitgang van station Castricum. Het is even zoeken naar de groep; ze staan net iets verderop, waardoor ik ze niet meteen hoor. Bij aankomst word ik voorgesteld aan L, mijn KUBES-begeleider voor vandaag. We zijn met vijftien personen. Tarka is niet de enige geleidehond vandaag — er lopen nog twee andere geleidehonden rond. Het is nog geen vijf minuten lopen naar het museum. En met het fantastische weer van vandaag hoeven we gelukkig niet te slepen met jassen.

Inleiding rondleiding

Na het opbergen van onze tassen in gratis kluisjes worden we naar een zaal geleid, waar we plaatsnemen op lange banken in een auditoriumopstelling. Twee gidsen stellen zich voor: onze gids wordt vandaag bijgestaan door een gids in opleiding. Heel even ben ik bang dat ik het lastig ga kunnen volgen. Achter ons zijn kinderen druk in de weer met scherven; hun stemmen en het gekletter van aardewerk echoën door de grote, holle ruimte. Gelukkig zijn ze net klaar wanneer de inleiding begint.
De gids vertelt dat Huis van Hilde dé plek is voor archeologie in Noord-Holland. Sinds 2015 worden archeologische vondsten opgeslagen in hun depot, waar ze voor wetenschappelijk onderzoek worden bestudeerd. In het museumgedeelte staan objecten tentoongesteld. Het geheel wordt beheerd door de provincie Noord-Holland, met als doel de geschiedenis en het cultureel erfgoed van de provincie — vooral op basis van bodemvondsten — toegankelijk en beleefbaar te maken voor een breed publiek. Aan de hand van de collectie vertelt het museum over de vele bewoners die Noord-Holland in de loop der eeuwen heeft gekend, hoe zij leefden en hoe ze met hun omgeving omgingen.
We krijgen voelbare kaarten uitgereikt die het verschil tonen tussen het huidige Noord-Holland en de situatie in 2750 v.C. In die tijd bestonden de Waddeneilanden en de inham naar het IJsselmeer en de Zuiderzee nog niet — het was één grote landmassa. Het landschap bestond grotendeels uit nat, moerassig veengebied.
De gidsen geven replica’s door van huiden van de mammoet, sabeltandtijger en bruine beer — dieren die leefden in de laatste ijstijd (115.000 tot 10.000 jaar geleden). Ik heb hun vacht nooit eerder gevoeld, maar wel veel over de dieren gelezen.
Ik weet dat een mammoet op een olifant leek: groot en gespierd. De bekendste soort, de wolharige mammoet, had een schouderhoogte van ca. 3 tot 3,5 meter. Ze hadden een dikke, bruin- tot roodbruine vacht die hen beschermde tegen de kou. Op hun rug, boven de schouders, zat een vetbult, die zorgde voor extra energieopslag en isolatie. Ze hadden kleine oren en een korte staart, om warmteverlies te beperken. Hun slagtanden konden 4 meter lang worden en waren elegant naar boven en buiten gekruld. Ze hadden een hoog, bol voorhoofd en stevige poten, geschikt om te lopen over sneeuw en bevroren grond. Als ik de namaakvacht voel, verbaas ik me over de lengte van het haar. Het is langer dan mijn hand, stug en dik.
De sabeltandtijger was, voor zover ik weet, een grote katachtige. Hij had enorme, gebogen hoektanden in de bovenkaak, die 20 cm lang konden worden! Hij had een krachtig, gespierd lichaam, een brede borstkas en sterke poten — ideaal voor korte sprintjes en krachtige aanvallen. In tegenstelling tot moderne katachtigen had hij een relatief korte staart. Sommige soorten hadden waarschijnlijk een dikke vacht, ter bescherming tegen het koude klimaat. Ze waren ca. 1,5 tot 2 meter lang (van kop tot staartaanzet) en zo’n 1 meter hoog. Hoewel hij ‘tijger’ wordt genoemd, was hij geen directe voorouder van de tijger zoals we die nu kennen. De namaakvacht had ik zachter verwacht. Het haar is stug en korter dan dat van de mammoet. Het lijkt me een warme vacht.
Ten slotte komt de vacht van de bruine beer mijn kant op. Ik herinner me dat de beer in de ijstijd sterk leek op de bruine beer van nu. Hij was groter, steviger en beter aangepast aan de kou. Hij had een dikke, wollige vacht met een warme onderlaag. De kleur varieerde waarschijnlijk van donkerbruin tot bijna zwart, afhankelijk van klimaat en leefomgeving. Hij had een zwaar, gespierd lichaam, een brede romp en korte, stevige poten met grote klauwen — perfect voor graven en jagen. Onder de huid zat een dikke vetlaag, die warmte vasthield en als energievoorraad diende tijdens de winterslaap. Hij had een groot hoofd met een brede snuit, sterke kaken en forse kiezen, waarmee hij vlees en planten at. Kleine oren en ogen hielpen om warmteverlies te beperken. Op vier poten kon hij zo’n 1,5 meter hoog zijn, en rechtop op de achterpoten zelfs 2,5 tot 3 meter. De replicavacht van de bruine beer voelt minder realistisch: er zit geen huid onder, het is enkel een plak haar. Die is juist veel zachter dan ik had verwacht.
‘De sabeltandtijger,’ zegt de gids, ‘dankt zijn naam aan zijn opvallende, sabelvormige tanden.’ Ze laat een replica van zo’n tand rondgaan, evenals een tand van de bruine beer — die laatste heb ik eerder gezien in het Teylers Museum in Haarlem.

Rondleiding door het museum

Tegen 11.45 uur is het tijd voor de rondleiding. We lopen van de zaal naar het museumgedeelte. In een ronde ruimte liggen oude skeletten in langwerpige vitrines. Daarnaast staan rechtopstaande vitrines met reconstructies van hoe de mensen uit de liggende vitrines eruit moeten hebben gezien. De reconstructies zijn aangekleed met kleding en voorwerpen uit de betreffende tijdsperiode. Ook zijn er vitrines met originele gebruiksvoorwerpen uit die tijd. De gids heeft een karretje bij zich met voelmaterialen.

Slag bij Vronen (1297)

We beginnen bij de ingang van de zaal, waar afbeeldingen, schedels en beenderen liggen die afkomstig zijn uit of gaan over de Slag bij Vronen in 1297, een gevecht tussen de graven van Holland en de West-Friezen. De graven wilden het gezag over het gebied overnemen.
De gids geeft een replica van een schedel door waarop een snijverwonding te voelen is die is veroorzaakt door een mes of zwaard. Het is een flinke snee boven op het hoofd – net als de gleuf van een spaarpot. Ook geeft ze een replica van een heupbeen door, waarin eveneens een zwaardwond voelbaar is.
De gids legt uit dat na deze veldslagen de graafschappen ontstonden die later uitgroeiden tot provincies. Dit moment markeert het begin van de provincie Noord-Holland.
Het wapenschild van de graven van Holland was geel met een rode leeuw. De West-Friezen hadden een blauw schild met twee gele leeuwen. De elementen zijn samengevoegd tot het huidige wapen van Noord-Holland, met de kleuren geel, rood en blauw.
De slag speelde zich af vlak na de tijd van Willem II van Holland (1227–1256) en zijn zoon Floris V (1254–1296). Willem II probeerde al in 1256 de West-Friezen in te lijven. In de 13e eeuw was Noord-Holland grotendeels onbewoonbaar door stormvloeden, overstromingen en smeltwater van gletsjers. Het gebied bestond uit moerassen, waar de West-Friezen goed hun weg in wisten te vinden.
Willem II dacht dat het water in de winter bevroren was en stak met paard en bepakking over. Hij zakte echter door het ijs. De West-Friezen sloegen hem vervolgens dood. Toen ze ontdekten wie hij was, verstopten ze zijn lichaam.
Floris V ging op zoek naar zijn vader, vond zijn skelet en nam zich voor diens dood te wreken – wat hij later daadwerkelijk deed.
Willem II en Floris V lieten veel kastelen bouwen in Noord-Holland, o.a. bij Alkmaar, Medemblik en Muiden (het Muiderslot). Ook begonnen zij met de aanleg van de Westfriese Omringdijk.

Cees uit de Nieuwe Steentijd

We lopen de ronde zaal in en verzamelen ons rondom een vitrine met een skelet.
‘Dit is een origineel skelet dat is gevonden in Hoogwoud,’ vertelt de gids. ‘Deze meneer leefde rond 2500 v.C. en werd ontdekt op het land van boer Cees, naar wie hij is vernoemd. Het skelet is onvolledig — de benen ontbreken.
In de steentijd was er genoeg voedsel en drinkwater, waardoor mensen relatief lang konden worden. Cees was ca. 1,75 meter lang. Hij was zowel boer als jager-verzamelaar en overleed rond zijn 35ste levensjaar.
In de middeleeuwen, toen mensen in steden dichter op elkaar gingen wonen, werden mensen juist kleiner door ziektes en andere omstandigheden.’
De gids legt uit dat archeologen met onderzoek informatie kunnen achterhalen uit skeletten en objecten. Denk bijv. aan:

  • DNA-onderzoek: Hiermee bepalen ze of mensen familie van elkaar waren, waar ze vandaan kwamen en welke ziektes ze hadden.
  • Isotopenonderzoek: Hierbij wordt gekeken naar stoffen zoals koolstof of strontium in botten en tanden. Die vertellen iets over iemands dieet en de omgeving waarin die persoon leefde.
  • Koolstofdatering (C14-datering): Koolstof zit in alle planten en dieren. Na de dood neemt de hoeveelheid koolstof langzaam af. Door te meten hoeveel er over is, bepalen archeologen hoe oud iets is.

De gids wijst ons op de vitrine met de levensechte reconstructie van Cees, gemaakt op basis van wat forensisch archeologen over hem weten. Ze weten dat de methode betrouwbaar is, omdat hiermee in 2001 het Meisje van Nulde werd geïdentificeerd.
Omdat kleding en haar in de grond snel vergaan, weten we niet precies wat Cees droeg. Maar hij leefde in dezelfde tijd als de beroemde ijsmummie Ötzi, die werd gevonden in een gletsjer op de grens van Oostenrijk en Italië. Ötzi was met zijn kleding en gebruiksvoorwerpen vrijwel volledig bewaard gebleven.
Voor de reconstructie van Cees is gekeken naar welke dieren destijds in onze regio voorkwamen. Van die dieren werd kleding nagemaakt. De huiden werden in de steentijd schoon geschraapt met vuurstenen krabbertjes. De gids laat een stuk vuursteen rondgaan — de scherpe randjes zijn goed voelbaar. Ik weet dat hiervan ook pijlpunten werden gemaakt.
De reconstructie toont een jonge, blanke, gespierde man met donkerbruin, halflang, ietwat sluik haar en een korte baard. Hij draagt eenvoudige, handgemaakte kleding van bever- en hertenhuid, gecombineerd met geweven textiel in natuurlijke kleuren. De kleding is afgewerkt met leren riemen. Hij draagt ruwe leren schoenen en een ketting van beenderen of schelpen.

Kano’s uit de vroege ijzertijd

De gids wijst ons op een prehistorische boomstamkano uit de vroege ijzertijd. Ze geeft een schaalmodel van de kano door, zodat we de vorm kunnen voelen. Daarna mogen we de echte kano aanraken. Het is een holle eik van ca. 9 meter lang. Het hout voelt heel ruw aan. Hij dateert uit ca. 600 v.C. De gids vertelt dat hij werd gevonden tijdens graafwerkzaamheden voor de aanleg van een verkeerstunnel onder het spoor in Uitgeest.
Onder de kano ligt een tweede kano, die platgedrukt of geplet is. Die werd ontdekt op het land van een boer, die in de jaren ‘70 een drainagesysteem aanlegde. Enkele jaren geleden werd dat land laagje voor laagje afgegraven om er een natuurgebied van te maken. Toen kwamen ze de kano tegen. Het bleek dat de boer onbewust een terracottapijp door de kano had geslagen; een stuk van die pijp zit er nog steeds in.

Meisje uit de bronstijd

Het museum is opgebouwd rond verschillende tijdsperiodes. We lopen nu door naar de bronstijd.
De gids vertelt: ‘Hoorn, Enkhuizen, Medemblik waren vroeger vruchtbare gebieden. Graaf je daar maar 50 cm in de grond, kom je in de bronstijd terecht. Toen de nieuwe Westfrisiaweg werd aangelegd, moest eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden. Daarbij werd het skelet van een vrouw uit de bronstijd gevonden. Ons museum had al een vrouwenskelet uit die tijd en moest bepalen wat voor kleding de replica van deze nieuwe vondst moest dragen.’
‘Hoe wisten jullie wat ze toen droegen?’ vragen we.
De gids legt uit dat onze kennis hierover vooral komt door de samenstelling van de bodem. In Noord-Holland worden voornamelijk skeletten gevonden, omdat kleding, haar en houten voorwerpen snel vergaan. Botten blijven beter bewaard in onze vochtige, kalkrijke bodem.
In andere gebieden, zoals Drenthe, vindt men veenlijken die beter bewaard zijn. En Ötzi werd zelfs in een gletsjer gevonden, waardoor hij, zijn kleding en uitrusting vrijwel intact zijn gebleven.
In Denemarken ontdekten ze een bronstijdgraf in een boomstam. Die stam gaf sappen af die botten aantasten, maar kleding en haar goed bewaren. Het gaf archeologen een goed beeld van de kleding uit die tijd.
De reconstructie van het meisje in de vitrine draagt daarom een naveltruitje — iets wat ze toen blijkbaar ook al droegen.

Hilde uit de 4e eeuw n.C.

We verzamelen ons rond een andere vitrine. Het is Hilde. Hilde is gevonden in Castricum, vandaar de naam van het museum. Wat haar bijzonder maakt, is dat ze apart lag van de andere skeletten die daar werden gevonden. Ze werd gevonden op haar buik, met een gebroken arm onder zich, in een greppel. Zo ligt ze ook in de vitrine. Wat raar is, want ook al in die tijd werden mensen niet op hun buik begraven.
Hilde droeg een bijzondere kralenketting, gemaakt van glaspasta en goudfolie. De originele ketting ligt luchtdicht afgesloten in het depot, omdat men niet weet hoe deze zonder klimaatbeheersing bewaard kan blijven. Ze hopen in de toekomst een manier te vinden om de ketting tentoon te stellen zonder hem te beschadigen. Naast het skelet ligt een replica van de ketting, en ook de reconstructie van Hilde draagt een replica.
Het is een korte kralenketting met twaalf rode glaskralen en daarnaast kralen van ca. 4 mm, gemaakt van doorschijnende witte glaspasta met een laagje goudfolie, waardoor ze goudkleurig lijken. De kralen zijn zo gerangschikt dat er om de vijf gouden kralen steeds een rode kraal zit.
Toen Hilde werd gevonden, had ze mooie, onbeschadigde tanden. Uit isotopenonderzoek bleek dat ze in haar jeugd granen heeft gegeten die niet in Nederland voorkwamen, maar wel in Duitsland.
Hilde leefde in de 4e eeuw n.C. en werd ca. 26. In haar tijd leefden mensen als nomaden, als jager-verzamelaars die rondtrokken op zoek naar voedsel.
Haar reconstructie toont een jonge, blanke vrouw van ca. 1,75 meter lang met rossig haar in een knot. Ze draagt een rood-blauwe mantel en houdt haar gebroken arm vast met haar andere hand — want in die tijd was er nog geen gips.

 

Foto van de reconstructie van Hilde in het Archeologiemuseum Huis van Hilde. Het is een vrouw met rossig haar in een knot, die historische kledij draagt. Ze draagt een lange, eenvoudige beige of grijze tuniek die tot op de enkels valt. Om haar schouders ligt een opvallend geruite rood-blauwe mantel, met franjes aan de randen. De mantel heeft een traditioneel Schots tartanpatroon. Aan haar voeten draagt ze eenvoudige, bruine, platte, leren schoenen. Om haar taille heeft ze een geweven of gevlochten ceintuur in dezelfde kleuren als de mantel. Ze draagt een ketting. De reconstructie staat voor een witte achtergrond.
Gedownload van Wikipedia en gemaakt door Kenneth Stamp – Martin Veen, director of the archaeological repository of the Dutch province Noord-Holland, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=37309318

 

Stenen sarcofagen uit ca. 1300

De gids leidt ons naar twee stenen sarcofagen die we bevoelen. Ze doen me denken aan sarcofagen die ik eerder zag in het kerkje in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. De deksel is veel groter dan de kist zelf.
De gids vertelt dat Nederland geen steenland is, waardoor sarcofagen hier zeldzaam zijn.
Eén sarcofaag werd gevonden bij een kerkje in Venhuizen en in de jaren ‘60 opgegraven. Toen is hij geopend en is alles wat erin zat eruit gehaald en meegenomen. De tanden van de schedels werden gepoetst om er mooi uit te zien, waarna alles weer terug in de kist is gelegd. De groep schiet in de lach. Bizar dat ze dat deden. Dat doet denken aan de duikers die in 2014 in een 17e-eeuws scheepswrak een prachtige jurk vonden die uit losse delen bestond en de mouwen op de wolwas thuis in de wasmachine wasten.
De andere sarcofaag werd gevonden in het dorpje Etersheim. Dat was vroeger droog land, maar de Zuiderzee heeft een deel van het dorp onder water gezet. Daardoor is het nu een populaire plek voor duikers. Zij mogen vondsten niet zomaar meenemen, maar moeten die melden bij de provincie. Het uit het water halen kost veel tijd en geld, omdat alles meteen weer in water met dezelfde samenstelling vervoerd en bewaard moet worden om het goed te houden.
Voordat ergens gebouwd wordt, vindt altijd archeologisch bodemonderzoek plaats. In plaatsen als Hoorn, Medemblik en Enkhuizen wordt veel gevonden, maar in Castricum is dat minder. Daardoor weten ze waar waarschijnlijk gebouwd kan worden.
Daarnaast is het de vraag hoe belangrijk het is vondsten direct uit de grond te halen. Want zodra je iets opgraaft, moet je het opslaan en onderhouden. Als er niet gebouwd wordt, laat men vondsten meestal in de grond liggen. Bij bouwactiviteiten worden ze meestal wel opgegraven.
In Limmen werd tijdens de bouw van een nieuwe wijk een grafheuvel uit de bronstijd gevonden. De gemeente had haar bevoegdheden overgedragen aan de bouwmaatschappij, die gewoon wilde doorgaan met bouwen. Er werden een paar voorwerpen weggehaald, daarna werd de heuvel dichtgestort en staat er nu een huis op. Die plek is daardoor voor altijd verloren voor archeologisch onderzoek.
De gids in opleiding vult aan: ‘Als er tegenwoordig huizen worden gebouwd op een plek met bodemvondsten, leggen ze soms een soort beschermmat over de grond om de vondsten te beschermen. Dit gebeurde bijv. bij de bouw van een nieuwe wijk in Heemskerk, waar ze stuitte op een oude offerplaats. Bewoners mogen daar geen diepgewortelde bomen in hun tuin planten. Het idee is dat voor onze nazaten, met nieuwe kennis en onderzoeksmethoden, ook in de toekomst objecten in de grond bewaard blijven.’

Willem van Brederode en Hillegonda van Voorne uit de 13e eeuw

We verzamelen ons rondom twee bakken met skeletten. In de ene ligt het skelet van een man, in de andere dat van een vrouw.
‘Deze twee waren getrouwd,’ vertelt de gids. ‘Het zijn Willem van Brederode en Hillegonda van Voorne. Zij komen uit de ruïne van Brederode in Santpoort en leefden in de tweede helft van de 13e eeuw, de tijd van de slag bij Vronen. Willem was ca. 50 toen hij overleed.’
‘Aan het skelet van Hillegonda,’ vervolgt de gids, ‘is te zien dat ze scoliose had, reumatische handen en kleiner was dan haar echtgenoot. Ze kwam uit een rijke familie. Dat geld was voor Willem belangrijk om zijn legers te financieren. Hillegonda overleed twintig jaar na haar man, op 70-jarige leeftijd.’
De reconstructie van Willem toont een man van bijna 2 meter, ca. 50 jaar oud, met grote handen. Hij draagt een geel tenue met een rode leeuw erop.
De reconstructie van Hillegonda laat een 70-jarige vrouw zien met een gebogen rug. Ze draagt een mantel met kleine parels en borduurwerk.

VOC-schepen in de 17e eeuw

Vlak voordat we de zaal verlaten, stopt de gids even bij een zijstukje dat gewijd is aan de VOC. We mogen een kanon voelen dat ooit op een VOC-schip heeft gestaan. Hoewel ik al eerder kanonnen heb gezien, wil ik toch even kijken. Het ligt op een houten onderstel met wielen en is ca. 4 meter lang. De banden om de loop zijn versierd. In de vitrines rondom liggen voorwerpen die men meenam van de verre reizen. Aan de muur hangt ook een afbeelding van het oude Batavia.

Archeolab

We komen in een kamer met draaikrukjes en tafeltjes. Iedereen neemt plaats. Archeologen vinden vaak voorwerpen waarvan ze niet meteen weten waarvoor ze dienden. In deze ruimte ervaar je hoe dat gaat.
De gidsen delen kistjes uit met replica’s van objecten. Om te ontdekken wat het is, zet je het kistje met het voorwerp erop op de tafel. Een camera registreert welk object het is en via een ouderwetse telefoonhoorn hoor je informatie over het voorwerp.
Het eerste object heb ik nog maar net in mijn handen, als de gids in opleiding al enthousiast zegt dat het een rammelaar is. Ik vraag haar het niet meteen te verklappen, omdat ik het zelf wil uitvinden. Het is van aardewerk en bestaat uit twee kegelvormige delen die in elkaar passen. Binnenin zitten kleiballetjes die het laten rammelen.
De camera vertelt dat het babyspeelgoed was, maar het werd ook door volwassenen gebruikt om boze geesten te verjagen. Het stamt uit de periode tussen 0 en 300 n.C. en is gevonden in Uitgeest.
Het tweede voorwerp herken ik niet. Het is lang, plat en lijkt op een bot. Tarka heeft inmiddels genoeg van het wachten en begint te keten met een andere geleidehond. Ik roep haar tot de orde en parkeer haar onder de tafel waar ik zit.
De camera vertelt dat het een voorloper van de schaats is, daterend uit 900 tot 750 v.C. Het is gemaakt van het onderbeen van een koe. Eén kant is gladgemaakt en er zitten gaatjes in om het met banden aan een schoen te bevestigen.
Vervolgens krijg ik een maquette van een boerderij uit de bronstijd op mijn schoot. Het is een langwerpig gebouw met een rieten dak, dat eraf kan zodat je de binnenkant kunt voelen. Het dak is van riet en op de nok ligt leem. De wanden waren van hout en leem. Mensen en dieren woonden samen onder één dak: aan de ene kant de mensen, aan de andere kant de dieren, achter een afscheiding. Dat hielp met het gebouw warm houden. Ik voel deuren aan de voor- en achterkant en een klein deurtje aan de zijkant. Er waren weinig ramen. De gids in opleiding vertelt dat er in het Zuiderzeemuseum ook zo’n boerderij staat, vlak bij de plek waar je aankomt met de boot. Volgende keer als ik daar ben, ga ik eens kijken.
Mijn laatste voorwerp is plat, rond en enkele centimeters in doorsnee. Het messing voorwerp heeft drie spijltjes in de cirkel en een beweegbaar flapje. Het lijkt op een gesp, maar dat is het niet. De camera vertelt dat het een zakzonnewijzer is uit ca. 1600-1700 n.C., gevonden in Enkhuizen.
Voordat we de ruimte verlaten, laat de gids in opleiding mij voelen waarvan de reconstructies van de mensfiguren gemaakt zijn. Ze geeft me een onderarm van een man. De vorm is heel gedetailleerd: nagels en haren zijn voelbaar. Hij is gemaakt van siliconen.

Lunch

Het ochtendprogramma liep iets uit. Rond 13.00 uur nemen we in het museumcafé plaats aan een lange tafel. Volgens L is het een mooie, lichte ruimte. Tarka kan eindelijk weer haar tuig af. Ik kies bewust voor een plek aan het uiteinde van de tafel met een muur achter mij. De laatste ruimte was erg rumoerig en ik kan wat rust gebruiken.
We mogen allemaal een drankje en een broodje van het menu bestellen. Ik ga voor verse gemberthee en een warm stokbroodje met ham en kaas. De thee wordt geserveerd in een grote beker en het broodje smaakt heerlijk. Ondertussen praat ik bij met een oude kennis die tegenover me zit. Aan het einde van de lunch stelt een nieuwe gids zich voor: H van Stichting het Oer-IJ, onze gids voor de middagwandeling.

Duinwandeling met gids van Stichting het Oer-IJ

Om 14.00 uur verzamelen we ons voor het museum voor een introductie over een wandeling van ca. 3,5 km. Terwijl ik het kerkcarillon hoor spelen, vertelt H: ‘Het Oer-IJ was een oude rivier die rond 3000 v.C. ontstond. Het was een noordtak van de Rijn die uitmondde in het IJ. Vanaf daar stroomde hij weer omhoog en mondde uit bij Castricum in de zee. Hoewel het Oer-IJ niet meer bestaat, had het een grote invloed op de waterhuishouding in dit gebied. Het hele watersysteem in Noord-Holland is dankzij het Oer-IJ ontstaan. Rond 100 n.C. slibde de rivier dich. Er zijn nog steeds sporen van het Oer-IJ te vinden in het landschap. We starten zo met de wandeling. Onderweg laten we jullie een paar dingen voelen en vertellen we over de geschiedenis van de omgeving. Zo hebben zich hier in de 18e en 19e eeuw verschillende oorlogen afgespeeld.’
Een paar deelnemers zagen Stichting het Oer-IJ toevallig van de week op tv bij Vroege Vogels.
We beginnen met de wandeling. L zorgt dat we vooroplopen. Het is heerlijk weer: warm genoeg om geen jas aan te hoeven, maar niet te warm om comfortabel te lopen.
Onderweg laat L me voorzichtig papaverbloemen voelen. Op mijn vraag vertelt hij dat ze brandweerrood zijn. Toevallig had ik onlangs bij een quizgame de vraag welke kleur papaver heeft, en die wist ik toen niet.

De duinen

Na vijf minuten stopt de gids en zegt: ‘We bevinden ons nu in het overgangsgebied tussen de duinen en het achterland. Het wordt ook wel de strandvlakte genoemd. We lopen nu langs de duinen, en beneden ligt een begraafplaats die ‘Onderlangs’ heet. We zijn nu zo’n 3 km van zee verwijderd. Dit zijn de jonge duinen. In de periode dat het Oer-IJ hier stroomde, lagen er zandbanken en kleine verhogingen in het landschap. Rond 1000 n.C. waren de weersomstandigheden erg slecht. De mensen hadden alle bomen gekapt en door de harde wind ontstond er stuifzand. Zo zijn de duinen die wij nu kennen ontstaan. De verstuiving werd daarna geruime tijd tegengehouden, maar dit jaar zijn er bij Castricum kerven in de duinen gemaakt om de verstuiving opnieuw op gang te brengen. Ze willen dat de duinen weer wandelen.’

De Atlantic Wall

We lopen weer verder. Na een paar minuten verzamelt de groep zich opnieuw en vertelt de gids dat Castricum een belangrijke rol speelde tijdens WO II. Vlak bij het huidige station stonden destijds huizen die door de Duitsers werden gesloopt om een vrij schootsveld te creëren. Daarnaast bouwden ze de Atlantic Wall (Atlantische Muur), een verdedigingslinie langs de West-Europese kust, van Noorwegen tot Zuid-Frankrijk. Het doel was een geallieerde invasie vanaf zee vertragen of tegenhouden. De linie bestond uit bunkers, tankgrachten, versperringen, mijnenvelden en andere militaire versterkingen. Ook Castricum maakte deel uit van de linie. Hier bouwden de Duitsers bunkers, geschutsopstellingen en observatieposten in de duinen.
De gids laat ons een betonnen muur voelen die is gebouwd om tanks tegen te houden. Hij werd ook wel de antitankmuur genoemd.
Ik herinner me de muur van mijn opleiding. De antitankmuur vormde een fysieke barrière: tanks konden er niet overheen of doorheen zonder zwaar materieel. Bovendien dwong de muur vijandelijke voertuigen in bepaalde richtingen, waar mijnenvelden, antitankkanonnen of andere obstakels lagen. Door tanks en voertuigen te stoppen of om te leiden, kregen de Duitse troepen tijd om te reageren of een tegenaanval uit te voeren.
Volgens mij heb ik de overblijfselen van de muur nooit gezien, dus ik ben benieuwd. Ik voel de restanten van een massieve muur van gewapend beton, bijna 2 meter hoog en 3 meter breed. Het beton is ruw onder mijn handen. De muur heeft een bijzondere vorm, waarvan ik de doorsnee kan voelen op een punt waar de muur stopt. De kant naar het strand loopt recht omhoog en na ca. anderhalve meter loopt de muur schuin omhoog. Vanaf de top loopt hij weer kort schuin omlaag, waarna hij recht naar beneden gaat.
De gids in opleiding vertelt dat achter deze muur een gracht lag. Het idee was dat tanks, zodra ze over de muur kwamen, met hun neus omlaag de gracht in vielen.

Jachtgebied

We lopen verder tot het begin van het bosgebied. De gids stopt op de Helmweg.
Ze vertelt dat dit gebied door koning Willem I (1772–1843) is aangekocht als jachtgebied. Langs de Zeeweg in Castricum loopt het Koningskanaal, dat op zijn bevel is aangelegd. In zijn tijd werd geprobeerd hier landbouw te bedrijven, wat niet lukte.
Later werd dit het jachtgebied van jonkheer Gevers (1890–1984). Hij had aandelen in de Russische spoorwegen, die in 1932 werden onteigend. Daardoor moest hij zijn land verkopen. Hij verkocht de duinen aan de provincie Noord-Holland, met de afspraak dat hij er tot zijn overlijden gratis mocht wonen. Het gebied kwam in bezit van PWN, het Waterleidingbedrijf Noord-Holland. Tot zo’n drie jaar geleden werd het gebied door hen gebruikt voor waterzuivering.
De jonkheer was ongehuwd en een zonderlinge man. Na zijn overlijden in 1984 werd het jachthuis onderdeel van het PWN-terrein en later een theehuis met dagbesteding, genaamd Hof van Kijkuit.

Kunstbunker

We gaan door een hekje de duinen in. Na een paar minuten stopt de gids bij de zogenoemde ‘kunstbunker’ in het Geversduin. Deze bunker werd in 1939 gebouwd op initiatief van cultureel Nederland, waaronder het Rijksmuseum. Men zag de oorlog naderen en besloot een bunker in het duin aan te leggen om waardevolle kunstschatten veilig te stellen.
De bunker heeft meerdere kamers. Al vóór de oorlog werden er belangrijke kunstwerken opgeslagen, o.a. van Frans Hals en Vincent van Gogh. Toen de oorlog uitbrak, werd De Nachtwacht hier naartoe gebracht. Het schilderij lag eerst met lijst en al in Medemblik en zou hier in zijn geheel worden opgeslagen, maar dat bleek niet te passen. Daarom is in het huis van jonkheer Gevers de lijst verwijderd en is het doek voorzichtig opgerold. De Nachtwacht heeft ca. een jaar in de kunstbunker gelegen. Toen de Duitsers te dicht in de buurt kwamen, is het schilderij midden in de nacht uit de bunker gehaald en verplaatst – eerst naar Heemskerk en daarna naar de grotten van de Sint-Pietersberg bij Maastricht.
De bunker werd uiteindelijk toch door de Duitsers ontdekt. Binnen zijn Duitse opschriften op de muren te zien.
Later werd de bunker gebruikt voor het opslaan van oude films van het Nederlands Filmmuseum. Vorig jaar liep de bunker onder water en was er vrees dat de filmrollen verloren waren gegaan, maar gelukkig bleken ze intact.
De bunker is niet toegankelijk voor bezoekers.

Tetraëders

We lopen weer een stukje verder, totdat de gids ons wijst op een laag, betonnen, driehoekig paaltje langs het pad. Ze bestaan meestal uit een vierkant betonnen blok met een driehoekige of piramidevormige top. Tegenwoordig worden ze gebruikt als bewegwijzering voor wandelroutes, maar oorspronkelijk zijn het restanten uit WO II.
Tijdens de oorlog plaatsten de Duitsers op het strand houten palenpiramides, vaak verzwaard met zware betonblokken of zelfs voorzien van mijnen, om geallieerde landingsvaartuigen te stoppen. Die betonnen blokken waren tetraëders – viervlakkige piramides – zoals het exemplaar dat we hier zien.

Papenberg

We gaan weer door zo’n duinhekje en lopen via een helling een stuk een duin op. Hier en daar zit een klein opstapje. Halverwege stoppen we bij watertroggen voor de duindieren.
De gids vertelt dat we op de Papenberg staan. In 1799 werden de Russen en Engelsen verslagen tijdens een grote slag om Castricum.
De Fransen wilden hun gebied uitbreiden. De Bataven (=Nederlanders) gingen uiteindelijk met hen samenwerken. Engeland wilde niet dat de Fransen dit gebied zouden innemen, want ze wilden het zelf bezitten. Engeland was echter niet sterk genoeg en huurde daarom Russische huurlingen in. Bij Callantsoog kwamen zij aan land. De Fransen en Bataven gingen de strijd aan met de Russen en Engelsen. Uiteindelijk werden de Engelsen en Russen verslagen.
Er worden hier af en toe Russische soldatenknopen gevonden. Voorbeelden daarvan zijn te zien in Huis van Hilde. Vlakbij ligt het Russenduin.

V1-lanceerplaats

We lopen de helling weer af en gaan door het hekje. Na zo’n tien minuten staan we stil bij een lanceerplaats voor V1-raketten uit WO II. De wapens konden met behulp van een katapult en lanceerbaan worden afgeschoten richting Engeland.
Het enige wat hiervan overgebleven is, is een betonnen plaat met een kuil in het midden. Tegenwoordig staan er bomen omheen, terwijl het toen een open landschap was. We mogen het platform bekijken, maar omdat het slechts een betonnen plaat is, hoef ik het niet te voelen.

Spoorlijn

Na tien minuten lopen maakt Tarka een hondenstop. Gelukkig doet ze dat keurig tussen de bomen. Daarna lopen we weer verder. Na een paar minuten stopt de gids opnieuw. L leidt mij naar een bankje, zodat we kunnen zitten tijdens het verhaal. Ik complimenteer hem met zijn skills om steeds de perfecte luisterplek te vinden.
Voor ons ligt een open vlakte, met daarachter de zee. De gidsen vertellen dat deze open plek in het duingebied niet natuurlijk is ontstaan. jonkvrouw Van Assendelft (1807–1895) was ooit eigenares van de grond en had geld nodig. Ze besloot daarom de grond te verkopen. Amsterdam had zand nodig voor de huizenbouw, en de jonkvrouw zag haar kans. In ruil voor het zand eiste zij dat er een spoorlijn werd aangelegd, mét een station in Castricum.
Hiervoor moest het duingebied worden afgegraven. Het zand kon mooi naar Amsterdam, en Castricum kreeg zijn station. Opmerkelijk genoeg kwam dat station er met een haakse bocht in het spoor. Eerst was het station gepland aan de andere kant van het dorp, maar daar stak de jonkvrouw een stokje voor. Ze wilde het station dichtbij, want anders moest ze met een koets naar de andere kant van Castricum — maar liefst een km verderop. Dat vond ze verspilling.
Iets verderop ligt het terrein van Duin en Bosch, waar in de 20e eeuw een psychiatrische instelling was. Inmiddels is het terrein verkocht, maar vroeger was het volledig zelfvoorzienend, met o.a. een moestuin. Goederen kwamen via de trein en via een speciaal tramspoor werden mensen en spullen direct naar Duin en Bosch gebracht. De paden richting het terrein zijn nog steeds even breed als het oorspronkelijke smalspoor, waardoor je kunt zien dat er ooit een spoorlijn liep.
De gids vertelt ook over de Romeinen. Zij waren hier actief rond het jaar 0 en vertrokken ca. 50 n.C. Bij de aanleg van de Velsertunnel en de Wijkertunnel zijn veel Romeinse vondsten gedaan. Men dacht eerst dat er een castellum had gestaan, een klein fort voor een paar honderd man. Later bleek dat het een castra is geweest, een groter fort voor duizenden soldaten. De Romeinen vestigden zich hier vanwege het Oer-IJ, waarmee ze gemakkelijk naar de Noordzee konden varen.
Veel mensen denken dat het Noordzeekanaal helemaal is uitgegraven. In werkelijkheid ligt het grotendeels in de oude bedding van het Oer-IJ. Slechts 7 km hoefde daadwerkelijk gegraven te worden.
De gids sluit af met een boekentip: De woede van Abraham van Conny Braam. Volgens haar is het een prachtig boek over de aanleg van het Noordzeekanaal. (Het is beschikbaar in braille én als audioboek.)

Afsluiting

We lopen terug naar Huis van Hilde. Onderweg hoor ik de gids tegen enkele deelnemers zeggen: ‘Er is een tijd geweest dat hier geen bewoning was. Het Oer-IJ was inmiddels dichtgeslibd, maar er stroomde wel water deze kant op. Daardoor werd het gebied heel nat, met metershoog veen, en daardoor onbewoonbaar. In de 8e eeuw kwamen de monniken deze kant op. Toen begon het gebied opnieuw bewoond te raken.’
L en ik zijn als eersten terug bij het museum. We hebben ruim anderhalf uur gewandeld. We halen de tassen uit de kluisjes en maken een korte toiletstop. Daarna bedanken we de gidsen en brengt L mij naar het station. Om kwart voor vier zit ik vol nieuwe kennis weer in de trein richting Hoorn.

Wat vond ik ervan?

Zoals altijd was het weer prima georganiseerd door Stichting KUBES. Het gezamenlijk afspreken op het station om daarna samen naar de locatie te reizen, scheelt mij een hoop gedoe en energie. Dat ik mee kan, ook als ik zelf geen begeleider heb, vind ik echt een pluspunt. Inmiddels heb ik al een paar keer via KUBES een begeleider gehad, en ook nu klikte het weer goed met degene die ze voor mij geregeld hadden.
Museum Huis van Hilde vond ik bijzonder interessant. De gids gaf duidelijke uitleg en had allerlei voorwerpen bij zich om te voelen – altijd een grote meerwaarde voor mij. Wat ik miste, was wat meer informatie over de reconstructies. Hoe zagen de mensen eruit? Wat droegen ze? Ik heb een fascinatie voor kleding uit de geschiedenis. Helaas kan je daar zelden iets van voelen. Bij sommige reconstructies werd daarover iets verteld, maar ik had graag bij allemaal een volledig beeld gekregen.
Het ArcheoLab was echt op onze doelgroep afgestemd. Er lagen verschillende objecten om aan te raken en te onderzoeken. De telefoonhoorn waarmee je kon horen wat je in handen had, vond ik een leuke toevoeging. Alleen start hij te snel met praten – tegen de tijd dat ik hem tegen mijn oor had, was hij al halverwege de eerste zin. Dat is het enige puntje van feedback dat ik voor het museum heb.
Ook de wandeling daarna was de moeite waard. De gidsen vertelden enthousiast en wisten veel over de omgeving. Ik had me eerlijk gezegd nooit gerealiseerd dat er in en rond Castricum zoveel sporen uit WO II te vinden zijn.
Al met al is het museum een aanrader.

Meer weten?

Wil je meer weten over Stichting KUBES of wil je zelf eens mee met een van hun activiteiten? Klik dan hier om naar hun website te gaan.
Wil je meer weten over Archeologiemuseum Huis van Hilde in Castricum of wil je er zelf eens heen? Klik dan hier om naar hun website te gaan.

Nooit meer een Tikje Anders blog missen?

Volg Tikje Anders op social media en mis geen enkele blogupdate. Je vindt me op Facebook, Instagram en LinkedIn!

Wil je een seintje krijgen als er een nieuwe blogpost is? Vul dan je e-mailadres in onderaan deze pagina en klik op ‘Abonneren’ om updates rechtstreeks in je mailbox te ontvangen.

Deel dit bericht met je netwerk!

Laat hier jouw reactie achter op bovenstaande blog

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.